Weinig rivaliteiten in de moderne sport branden zo fel – of zo mooi – als die tussen Mathieu van der Poel en Wout van Aert. Al meer dan tien jaar drijven de Nederlander en de Belg elkaar tot het uiterste op modderige veldritparcoursen, slopende eendaagse klassiekers en de meedogenloze beklimmingen van de Tour de France. Hun gevechten zijn legendarisch: wiel-aan-wiel duels waarin elk greintje kracht, strategie en trots blootligt. En toch, achter de intensiteit, achter de momenten waarop de een de ander op de weg breekt, schuilt iets veel duurzamers – een band van respect en vriendschap die noch overwinning noch nederlaag kon vernietigen.
Hun verhaal begint in de veldritwereld van hun jeugd. Beiden waren pure talenten, wonderkinderen op eigen kracht, voorbestemd voor grootheid. Ze leerden al snel dat hun paden met elkaar verweven waren, dat ze elkaars overwinningen zouden achtervolgen en dat de rivaal tussen hen en de hoogste trede van het podium zou staan. Fans zagen de rivaliteit uitgroeien tot een van de felste in de wielersport – elk duel werd een verhaal van trots, pijn en vastberadenheid. Jarenlang bleven de vragen hangen: zouden ze ooit echt vrienden kunnen zijn terwijl ze zo hard tegen elkaar vechten?
Het antwoord, zo lijkt het, ligt in hun gezamenlijke reis. Zowel Van der Poel als Van Aert begrijpen beter dan wie ook de offers die hun sport vraagt – de eindeloze training, de verpletterende druk, de vluchtige aard van de triomf. Ze kennen de eenzaamheid van het wielrennen, de zware verwachtingen van landen die hen verafgoden, en de pijn van falen wanneer de wereld toekijkt. In die gedeelde ervaringen ontstond een wederzijds respect.
Van der Poel gaf ooit toe dat hij zonder Wout misschien nooit de hoogten had bereikt die hij bereikte. “Hij dwingt me om beter te worden”, zei hij, een simpele maar diepgaande erkenning dat zijn rivaal ook zijn grootste leermeester was. Van Aert heeft op zijn beurt vaak zijn bewondering uitgesproken voor Mathieu’s veerkracht en instinctieve koersstijl – een atleet die durft waar anderen aarzelen. Wat bitterheid had kunnen zijn, veranderde in brandstof; wat wrok had kunnen zijn, werd motivatie.
Na de fiets verandert de dynamiek. Weg van het gejuich van de menigte en de spanning van het peloton zijn ze geen rivalen, maar mannen die elkaar begrijpen zoals maar weinigen dat kunnen. Ze hebben gesprekken gevoerd in de rustige momenten – na wedstrijden, tijdens trainingskampen, tijdens vluchtige ontmoetingen buiten het zicht van de camera’s. Op die momenten vervaagt de rivaliteit en maakt plaats voor iets menselijkers: twee atleten die door respect met elkaar verbonden zijn, zich ervan bewust dat de geschiedenis hun namen altijd naast elkaar zal schrijven.
Hun vriendschap is niet luidruchtig of opzichtig, maar onwrikbaar. Als de een lijdt, voelt de ander het. Als de een zegeviert, herkent de ander – hoe pijnlijk het ook is – de schoonheid van de overwinning. Samen hebben ze het wielrennen een aantal van zijn meest onvergetelijke momenten bezorgd, maar wat hen echt onderscheidt, is dat ze nooit hebben toegestaan dat de concurrentie hun menselijkheid aantastte.
Uiteindelijk is de anatomie van hun rivaliteit ook de anatomie van hun vriendschap. Fel, vurig en meedogenloos op de weg – maar geworteld in respect, bewondering en het besef dat hun lotsbestemmingen voor altijd met elkaar verbonden zijn. Fans zullen hun duels nog decennialang herinneren, maar de grootste erfenis van Mathieu van der Poel en Wout van Aert is misschien niet de overwinningen die ze behaalden, maar de vriendschap die ze door dit alles heen hebben behouden.